Deception Island, 24 februari 2015
Lieve Eva,
We liggen nu in de baai van Deception Island, Port Foster. We hebben de oversteek van de Drake Passage achter de rug en liggen veilig ingesloten door witbesneeuwd zwart lavagesteente. Ik heb al zoveel meegemaakt, en telkens denk ik, dit moet ik aan jou vertellen. Nu heb ik ankerwacht en zal ik proberen een van die momenten te beschrijven. Alhoewel, het anker lijkt een beetje te krabben en een eenzame kinband pinguin op de kant staat al zenuwachtig naar ons te kijken.
Het is zo bizar, om in deze wereld aan jou te denken. En ik denk veel aan je. Juist hier. Het leven in Nederland lijkt hier zo ontzettend ver weg.
Toen ik twaalf was zat ik achterin de auto van mijn oom, naast mijn zusjes. Mijn moeder zat voorin naast mijn oom. Voor ons reed mijn vader op zijn motor, over een klein provincieweggetje in Groningen. Opeens rolde er een traan over de wang van mijn moeder. Ik schrok, en dat merkte ze. Ze zei dat ze een gedachtenfoto aan het maken was, een foto die ze nooit meer zou vergeten.
Zo gebeurde het dat er een traan over mijn wang rolde tijdens mijn beurt als roerganger, ergens halverwege de oversteek.
Het waaide hard, zoals te verwachten op dat water, met windkracht 10 uit het westen. Van stuurboord kwamen massieve waterbergen van 8 meter onder ons doorgerold. Nooit had ik me voor kunnen stellen hoe dat zou zijn. Dacht dat het een geweldige chaos zou zijn, maar dat is het helemaal niet. De wind drukt in de stormfok en gereefde bezaan en houdt ons strak tegen het water, ik hoef weinig te sturen om op koers te blijven. Ik voel hoe de deining ons eerst omhoog drukt en dan weer laat zakken, hoe de wind ons scheef duwt en dan weer rechtop laat komen, maar helemaal niet de chaos van een wasmachine of achtbaan, meer als een zweefmolen.
Het is koud en soms sproeit een uitschietende golf een plens water over het achterdek, maar ik ben warm en droog ingepakt en het zout proeft lekker op mijn lippen. Ik tuur in het water naast me en verwonder me over de stralende lichtblauwe kleur die sommige golven aan de bovenkant hebben, misschien omdat de wolkloze hemel en de felle zon er vanaf de andere kant door schijnen, door meters kraakhelder water heen. Plotseling zie ik drie zwarte schichten door dat blauw schieten. Ik twijfel eerst aan mijn eigen ogen, maar dan blijven ze hangen en scheuren met hun rugvinnen het water open. Drie kleine dolfijntjes met een scherpe zwartwitte tekening lijken me van opzij grijnzend aan te kijken, ze scheren door de waterberg heen alsof het een glijbaan is in het tikibad. Ik roep naar de rest binnen in de stuurhut, maar ze zien ze niet door de beslagen ruiten. Heinz lijkt te mompelen dat hij hier nooit dolfijnen ziet, maar kruipt dan toch samen met Allard naar buiten. Ze kijken tussen de schootwinches door over de rand van de stuurhut. En dan zien zij ze ook. Het zijn zandloperdolfijnen, de enige dolfijnen die zo zuidelijk nog voorkomen. Alsof het ze geen enkele moeite kost surfen ze ons voorbij onder water, hoewel “onder” eigenlijk niet het goede woord is, want ze schieten op ooghoogte langs ons heen. Ik ben blij dat ik niet de enige ben die ze ziet, want wie zou mij geloven, dat ik dit heb gezien? Nou ja, jij gelooft het wel, als ik het je vertel. Toch?
Ik ga nog even slapen, Alan is wakker geworden en neemt de wacht over. Hij wil hier vast ook even alleen zitten, en genieten van de wereld. Het is vijf uur en de zon komt alweer op.
Liefs, Thomas
Laat een bericht achter